Na jaren van subsidies en stedelijke betrokkenheid trok de stad Gent zich terug als vaste organisator van Jazz in ’t Park. Het gratis festival, ooit een onmisbaar platform voor jonge jazzmusici en een plek voor het brede publiek om nieuwe muzikale werelden te ontdekken, stond daarmee op de rand van verdwijnen. Uiteindelijk kwam vzw Cultuurcitadel, bekend van onder meer zomerbar Baracita en geleid door performer-ondernemer Stefaan De Winter, als redder uit de bus. Met minder middelen maar met “veel zin om frisse wind te laten waaien” verkorten ze het festival van vier naar drie dagen. “We willen meer generaties aanspreken,” zegt De Winter, “daarom gaan we voor iets toegankelijkere jazzmuziek.”(lees hier).
De Winter, die met zijn verkooptalent weliswaar overtuigend klinkt, mist inhoudelijk het punt volledig. De term ‘toegankelijkheid’ verraadt doorgaans een zekere ondoordachtheid. Het is niet zomaar een nootje dat dissonant klinkt, maar terminologie met een beladen en problematische geschiedenis. Muziek is per definitie toegankelijk, zodra je ernaar luistert, omdát je ernaar luistert. Het wordt pas ontoegankelijk wanneer men muziek probeert begrijpen, in plaats van te ervaren.
Het onderscheid tussen ‘toegankelijke’ en ‘ontoegankelijke’ muziek is daarom misleidend; het gaat in werkelijkheid over herkenbaarheid en voorspelbaarheid. Net zoals een jeansbroek een kledingstuk is dat iedereen kent en zelden verrast, is muziek die ‘toegankelijk’ wordt genoemd makkelijk te bevatten en veilig. Muziek wordt zo gereduceerd tot een product dat geen tijd, aandacht of nieuwsgierigheid vereist. Dit product wordt zonder moeite ‘geconsumeerd’ in plaats van beleefd als een dynamische ervaring die kan uitdagen, transformeren en verrijken — juist de ervaringen die buiten de mainstream liggen en daarom zo waardevol zijn. In deze context is ‘toegankelijkheid’ paradoxaal genoeg een van de meest elitaire concepten: het gaat niet om een uitnodiging tot openheid of engagement, maar om het handhaven van een veilige, afgesloten ruimte van culturele consumptie waar alles al bekend en acceptabel is. Toegang was al gratis. Met “toegankelijker” bedoelt men hier eigenlijk commerciëler, hipper, kortom: meer volk lokken. Dat lokken werkt echter als kinderen die met snoep naar een groentenkraam worden gelokt — de groenten blijven onaangeroerd terwijl iedereen zich obsessief stort op het lokmiddel – met enkel de nood naar meer snoep. Wat ooit een festival was dat al gold als eerder ‘mainstream’ jazz, maar met regelmatige uitstapjes naar het ongewone en experimentele, dreigt nu juist die laatste avontuurlijke ruimte verruild te worden voor een veilige middenweg.
Overdag komt er op het festival een ‘babbelzaal’ waar muziek hoorbaar is, maar waar vrij gepraat mag worden, zodat wie écht wil luisteren dat ook kan. ’s Avonds wordt het dansbaarder. De nieuwe babbelzaal lijkt op het eerste gezicht een slimme ingreep om de luisterervaring te beschermen. Toen het festival nog in het Zuidpark plaatsvond, zat het publiek geconcentreerd in rijen voor het podium, terwijl de praters zich buiten bij de bar en rond tafeltjes verzamelden. Dat werkte goed: de scheiding tussen luisteren en praten was duidelijk. Nu is die vervangen door een aparte ruimte waar de muziek doorklinkt maar praten expliciet is toegestaan. De manier waarop het concept wordt gepresenteerd, roept bepaalde verwachtingen op. Men kan hier dezelfde soort vraag stellen: stimuleert het expliciete aanbod of lokmiddel niet net het praten met achtergrondmuziek? Het lijkt wel een soort wanhoopdaad om zoveel mogelijk mensen te plezieren. Het start dan ook vanuit een stereotype visie, dat jongeren ’s avonds willen dansen, terwijl de welgestelde middenklasse zich in een café-achtige setting kan terugtrekken met achtergrondmuziek. Uiteraard: hoe explicieter je dit aanbiedt, des te meer deze stereotypes bevestigd worden. Denken we hiermee echt een brug te maken of een divers publiek te bekomen?
Jazz in ’t Park was subsidiewaardig door een divers en kwalitatief luisteraanbod. Jong en oud kwamen naar dit gratis evenement, met kennis of als een eerste concertbeleving. De drempel is onbestaand: ook jongeren zonder muzikale achtergrond werden gemotiveerd om te luisteren en spelen. Nieuwsgierigheid stond bij dit evenement centraal, niet de verleiding van een hippe dansavond of een zomerbar met gratis achtergrondmuziek.
Ook voor de Gentse en Belgische artiesten was het een belangrijk podium. Ze kregen er de vrijheid om buiten de lijntjes te kleuren en samen met een getraind en vers publiek op avontuur te gaan— zonder de eis van ‘toegankelijkheid’ die nu zo nadrukkelijk wordt opgelegd. Het was een plek van educatie, culturele verrijking en artistieke groei — iets wat je in de standaard muziekscholen of klassieke zalen zelden in deze hoedanigheid vindt.
Kortom: de nadruk op ‘toegankelijke’ jazz reduceert muzikale ervaring tot voorspelbare, commerciële sets die plezierig — of beter gezegd, oppervlakkig — genoeg moeten zijn voor het zogezegd brede publiek. Ook de term ‘een breed publiek’ is een veelvoorkomende semantische fout. Wanneer men het bij muziek over een breed publiek heeft, bedoelt men doorgaans de gemiddelde luisteraar. Het is niet punk, niet academisch, niet cool, niet hot — het is lauw. Het vervult zowel de functie van achtergrondmuziek als van dansmuziek, maar richt zich niet tot het brede spectrum van luisteraars, waarbij ook uiterste expressies zich kunnen manifesteren.
Dit soort beleidskeuzes zijn wat mij betreft subsidieonwaardig: het past beter bij een zomerbar dan bij een duurzame artistieke werking die de toekomst van jazz werkelijk vormgeeft. Wanneer de nieuwe organisatie openlijk kiest voor ‘toegankelijke’ jazz, betekent dat helaas het verlies van de ruimte die het festival zo waardevol maakte. Die ruimte was een publieke plek waar iedereen, ongeacht sociale of culturele achtergrond, in contact kon komen met muziek die leeft en uitdaagt. Een plek waar de luisteraar niet slechts consument is, maar deelnemer aan een ervaring die hem of haar kan transformeren.
Daar ligt het misverstand dat ik in deze column wil uitdiepen: 'lokken' is niet hetzelfde als ‘toegankelijk’. Wat je binnenhaalt met lokmiddelen heeft zelden nog iets te maken met waar het oorspronkelijk om draaide. Laat Jazz in ’t Park daarom een levend laboratorium zijn — een zeldzaam podium voor echte muzikale vernieuwing en verrijking, niet een gezellige nazomerbar met een jazzjasje.
*beeld 1: © Foto: Dirk Verleyen
*beeld 2: Poster 2025: https://jazzintpark.be/
*beeld 3: © Bruno Bollaert, Jazz in't Park 2012.